De vis
Werking van het organisme van de vis
Vissen zijn koudbloedig. Hun lichaamstemperatuur blijft niet constant maar past zich meestal aan, aan de temperatuur van het omgevende water.
Het zenuwstelsel van de vissen is redelijk goed ontwikkeld.
Het bestaat uit de hersenen, het ruggemerg en de zenuwen.
De hersenen bestaan uit drie delen: een voorste, middelste en achterste deel.
Het voorste deel (de reukbollen) is verantwoordelijk voor de geur.
Het middelste deel (de optische kwabben) is verantwoordelijk voor het zicht.
Het achterste deel (de kleine hersenen) zorgt voor de coördinatie en het evenwicht.
De kleine hersenen lopen uit in het ruggemerg dat via de ruggengraat tot aan de staart loopt.
De vis heeft 12 hersenzenuwen die naar de zintuigen en spieren van de kop lopen.
Uit het ruggenmerg ontspringt één paar zenuwen per wervel.
De bloedsomloop bij visssen is afgestemd op de kieuwademhaling.
Het bloed dient om zuurstof, voedingstoffen en afvalstoffen te vervoeren.
De vissen hebben een gesloten vaatstelsel met een hart dat het bloed in één enkele lijn door het lichaam pompt. Het bloed gaat van het hart naar de kieuwen, van de kieuwen naar de rest van het lichaam en dan terug naar het hart.
De spijsvertering van de vis is afgestemd op wat hij eet.
De bek van de vissen gaat over in de keelholte die uitmondt in de slokdarm, waaraan de maag vastzit.
De darmen zijn verbonden met de maag en lopen door tot de anus.
Klieren in de maag scheiden erg zure stoffen af die het voedsel afbreken voor de vertering.
De pacreas scheidt enzymen af voor de vertering in de darmen. In de darmen gebeurt de grootste opname van voedingsstoffen.
De lever van de vissen is redelijk groot en is de opslagplaats voor suikers en vetten.
Het spijsverteringsstelsel eindigt met de aars, die voor de aarsvin ligt.
De ademhaling gebeurt door de kieuwen, longen en in sommige gevallen door de huid die goed doorbbloed is.
Om te kunnen leven moet de vis zuurstof halen uit het water en dit overbrengen in de bloedsomloop.
Zuurstof uit het water halen is veel moeilijker dan zuurstof halen uit de lucht en vraagt veel meer energie. Sommige vissen kunnen tot 80% van de zuurstof uit het water halen.
Door de kieuwen lopen zeer fijn vertakte bloedvaten die de zuurstof die in het water zit opnemen in het bloed. Door het zwemmen ontstaat er een waterstroom langs de kieuwen, die het water met koolzuurgas steeds weer vervangt door water met zuurstof. Als de vis op het droge komt plakken de kieuwplaten op elkaar en kan er geen zuurstofrijk meer tussenkomen zodat de vis stikt.
De zwemblaas is een met gas gevulde soort vliezige zak die boven de darm is gelegen.
Het gas in de zwemblaas is hetzelfde als in de lucht: zuurstof, stikstof en kooldioxide.
De hoeveelheid gas in de blaas is aanpasbaar om geen problemen te hebben bij het stijgen en dalen.
De voortplanting bij de vissen gebeurt uitwendig doordat het mannetje zijn hom uitstort over het kuit van het vrouwtje. De mannelijke en de vrouwelijke vissen hebben geen uitwendige geslachtorganen.
Inwendig hebben de mannetjes 2 testes in de buikholte die zaadcellen en mannelijke geslachtshormonen produceren. Via de zaadleider en de genitale opening worden de zaadcellen naar buiten geleid.
De vrouwtjes hebben 2 langwerpige eierstokken die de eitjes produceren.
De plaats van de afzetting van de eitjes verschilt per soort.
De watertemperatuur heeft een grote invloed op het ontwikkelingsproces van het legsel.
DE BICKEVISSERS